SCHRIFTELIJKE VRAAG

 

AAN DE HEER STEVE STEVAERT,

MINISTER VICE-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING EN

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, MOBILITEIT EN ENERGIE

 

Betreft :             openbaar vervoer te water – onderzoek KULeuven

  Een aantal onderzoekers van de KULeuven hebben recent een haalbaarheidsstudie uitgevoerd naar personenvervoer te water in Vlaanderen, en een casestudy uitgewerkt voor een « WaterLijn » tussen Temse en Antwerpen.

 

De onderzoekers concluderen dat het mogelijk is om een systeem van personenvervoer over water in Vlaanderen in te voeren. Het concept wordt gezien als een verrijking van het openbaarvervoernetwerk. Een aantal potentiële trajecten werd geselecteerd, waarvan vooral de projecten rond Antwerpen als beloftevol worden omschreven (Boom, Rupelmonde, Temse – Antwerpen ; stadsdienst in Antwerpen ; Wijnegem – Antwerpen). De onderzoekers stelden een casestudy op voor de « WaterLijn A ntwerpen ». De onderzoekers suggereren om deze WaterLijn te laten exploiteren door de VVM – De Lijn.

 

Algemeen stellen de Leuvense onderzoekers: «Om ervaring op te doen is het aangewezen om een ‘pilot project’ in Antwerpen op te starten. Dit kan dan ook dienen om de opgestelde modellen te kalibreren. Het is echter wel noodzakelijk dat er een voldoende groot budget voorzien wordt en dat het proefproject de nodige tijd wordt gegund.»  

 

 

Vandaar volgende vragen:

 

1.      Acht de minister het zinvol om deze studie nader op te volgen en eventueel verder uit te (laten) werken?


2.      Staat de minister achter de conclusies en aanbevelingen zoals door de onderzoekers naar voren gebracht?

 

3.      Zal de minister een initiatief nemen om het pilootproject in Antwerpen te laten starten?   

 

4.      Meent de minister dat De Lijn op het gebied van openbaar vervoer te water een actieve rol moet gaan spelen? Zal dit bekeken worden in samenhang met het uit te werken netmanagement?

 

  Wivina DEMEESTER

10 januari 2002

 

Antwoord op vraag nr. 133 van 17 januari 2002

 

1. Een verder onderzoek van het vervoer te water is zeker zinvol. De nodige opdrachten voor bijkomende studies zijn trouwens vroeger reeds gegeven aan De Lijn.

2. De conclusies van de KULeuven worden in zoverre onderschreven dat verder onderzoek van een aantal projecten (en m.n. Temse-Antwerpen) zinvol wordt geacht. Een aantal aspecten worden in de studie van de KLLeuven echter onvoldoende uitgewerkt. Vooraleer er een beslissing over dergelijk project kan genomen worden moeten deze elementen verder uitgewerkt worden.

3. Aan de Vlaamse Vervoersmaatschappij werd opdracht gegeven het vervoer over de Schelde tussen Temse en Antwerpen te onderzoeken. De Lijn bestelde in december 2001 bij het studiebureau TRITEL een haalbaarheidsstudie, waarbij onder andere de optimale aanlegplaatsen zullen onderzocht worden, en of het vervoer verder moet gaan dan Temse en Antwerpen.

 

Zoals ook vermeld in de aanbeveling van de studie van de KULeuven zal er bovendien nog een marktonderzoek uitgevoerd worden. Ook dient rekening gehouden met de wijziging aan het huidige tram- en buslijnnet in het Waasland vaanf half februari 2002.

De studie zal gereed zijn in april as., waarna de gepaste besluiten kunnen getrokken worden.

4. De bevoegdheid om openbaar vervoer op waterwegen te organiseren is aan De Lijn toegekend door het artikel 3, lid 2, van het decreet van 31 juli 1990 tot oprichting van de Vlaamse Vervoermaatschappij, zoals gewijzigd door het decreet van 8 december 2000. Het vervoer te water, dat een alternatieve vorm van openbaar vervoer kan zijn die de wegen kan ontlasten, moet in ieder geval verder onderzocht en dit zowel in theorie door studies, als in de praktijk door een eventueel kortstondig proefproject. Een dergelijk proefproject werd kortgeleden reeds gerealiseerd op het kanaal Brussel-Schelde door de NV Zeekanaal in samenwerking met De Lijn. Het evaluatierapport hiervan zal mij eerstdaags worden voorgelgd.

Steve Stevaert

Minister Vice-President van de Vlaamse Regering

Vlaams Minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie.