Enkele
elementen van economische rechtvaardigheid in de 21ste eeuw :
Christen-democratische
toekomstbeelden
bijdrage
van Wivina Demeester aan het boek
“Hartslagen, christen-democratische verkenningen”,
uitgegeven
door Lannoo en Cepess.
2.1. Informatie en communicatie:een nieuwe productiefactor voor elke mens
2.2. Van hekwerken naar Netwerken
2.3. Levenslang leren zonder leraars
2.5. Van vakorganisatie naar arbeidscoach
2.6. Een andere politieke cultuur met een virtueel parlement
2.7. Van een statische naar een dynamische wetgeving met burgers als klanten
5. Een christen - democratische drive
_____________________________________________________________________________________________________
De
economische ontwikkelingen in de 21ste eeuw zullen sterk gekenmerkt
worden door de informatie– en communicatietechnologie. Een aantal effecten van
deze technologie zijn vandaag reeds in mindere of meerdere mate gekend.
Je
kan deze ontwikkelingen benaderen vanuit een pessimistische visie of vanuit een
optimistische visie. Willen we hoop bieden aan de bevolking dan moet de balans
doorslaan in de richting van het optimisme en dan zullen we als
christen-democraten veel meer moeten vooruit kijken en vooruit denken. In het
andere geval dreigen we overspoeld te worden door zeer gecompliceerde en dus
bedreigende situaties.
Het
risico bestaat dat de kenniseconomie de kloof tussen “cyber-analfabeten” en
hoger opgeleiden vergroot. Het moet ook anders kunnen. De nieuwe technologieën
kunnen ook helpen om het geluk voor meer mensen te verhogen. Weliswaar kan niet
iedereen “even gelukkig” worden. Het geluk is geen goed dat door middel van
solidariteit kan gedeeld worden. Geluk heeft immers te maken met het
aspiratieniveau van elke persoon, met het vooruitzicht op een job, met de
perceptie van de eigen gezondheid, met de mogelijkheid tot inspraak en directe
democratie, met de verbondenheid in een huwelijk, ook met erfelijkheids- en
persoonlijkheidskenmerken, ja zelfs met religiositeit. De overheid kan geluk
daarom niet garanderen. Wel kan de overheid kansen scheppen zodat elkeen een
eigen levensproject kan ontwikkelen. De overheid kan dit doen door o.m. bij te
dragen in een goede gezondheidszorg, een goed onderwijs, een gezond leefmilieu,
een goede huisvesting, arbeidscreatie en in maatregelen ter bevordering van
sociale integratie.
Ontwikkelingen gaan steeds sneller en sneller. De technologische revolutie, zowel op het vlak van het genenonderzoek, als op het vlak van de artificiële intelligentie, de robotica en de nanotechnologie kent geen grenzen meer. We surfen de wereld rond en ‘chatten’ met buren van over de ganse wereld. Vandaag chatten we nog in het Engels. Via de spraaktechnologie chatten we morgen wellicht elk in onze eigen moedertaal en toch zullen we elkaar begrijpen. Er ontstaan netwerken van personen, bedrijven, gezinnen, organisaties die met elkaar verbonden worden om kennis en informatie voor zichzelf en voor hun familie, voor hun omgeving en voor hun bedrijven, waarin ze functioneren, aan te wenden. Het vrije verkeer van kapitalen is volledig, net zoals het vrije verkeer van alle mogelijke technologieën. Steeds meer verhandelen we goederen en diensten, de wereld rond. Vele bedrijven en verenigingen ontwikkelen een activiteit over de hele wereld. Kleinere klassieke “natiestaten” lijken hiertegen niet opgewassen, aangezien deze staten in financiële omvang en technologische capaciteit minder in huis hebben dan sommige multinationals.
Intussen staan we in eigen land stil op onze wegen, en brengen we steeds meer tijd door in onze auto van waaruit we de ganse wereld rond telefoneren en mailen. Als we niet stilstaan in de file is het comfort in de auto soms groter dan thuis in onze huiskamer.
Sommigen dreigen “informatie-analfabeten” te worden, er ontstaat een kloof tussen diegenen die meekunnen en diegenen die niet meekunnen in die nieuwe economie. We worden overspoeld door informatie, met het gevaar soms bedreigd te worden door “desinformatie”. Intussen hechten velen meer belang aan materiële dingen en oppervlakkigheid, dan aan een diepgaand gesprek en echte sociale contacten.
In het Westen wordt armoede eerder een kwestie van gebrek aan capaciteiten om in de basisbehoeften te voorzien, dan een kwestie van een tekort aan inkomen.
Onze samenleving zal antwoorden moeten geven op een aantal vragen, waar we niet omheen kunnen!
Willen
we de kenniseconomie in dienst stellen van
het verminderen van armoede en sociale uitsluiting?
Willen
we elkeen laten participeren aan de nieuwe technologieën?
Willen
we streven naar een duurzame groei en een eerlijker verdeling van de welvaart in
de wereld?
Willen
we migranten meer integreren in onze samenleving, hen helpen werk te vinden en
hen laten delen in ons geluk?
Willen
we de kloof tussen armoede en rijkdom verkleinen? Ook tussen het Noorden en het
Zuiden, tussen het Oosten en het Westen?
En
hoe kunnen we intussen één van de dichtst bevolkte gebieden op aarde leefbaar
houden voor de komende generaties, zonder onze grenzen definitief gesloten te
houden?
De nieuwe informatie- en kenniseconomie kan helpen hierop antwoorden te formuleren. Er worden immers mogelijkheden geboden die vele mensen en vele organisaties in de hele wereld ten goede komen. Door deze nieuwe economie waarin informatie en communicatie als productiefactor primeert, worden grenzen verlegd, ja zelfs weggenomen. Nieuwe kansen gaan uiteraard gepaard met grote risico’s.
Het
is de opdracht van christen-democraten een economisch en sociaal beleid uit te
stippelen waarin het geluk van zoveel mogelijk mensen wordt verhoogd. Dit
veronderstelt een klimaat,
waarin
ruimte en eerbied wordt ontwikkeld voor elke persoon, welke ook de talenten
mogen zijn waarover hij of zij beschikt,
waarin
elkeen, als persoon en samen met anderen in groep, verantwoordelijkheid kan
nemen,
waarin
we zorg dragen voor het milieu en de gezondheid voor de mensen van vandaag, maar
ook voor onze kinderen van morgen,
waarin
we ethische vaardigheden ontwikkelen,
waarin
geborgenheid en genegenheid gekoesterd worden,
waarin
mensen verbonden zijn met elkaar,
en
waarin mensen vrijer worden om samen te leven.
Een
economisch rechtvaardige samenleving is een samenleving die tracht zoveel
mogelijk mensen, groepen of landen te betrekken bij de nieuwe economische
ontwikkelingen, alsook een samenleving die ervoor zorgt dat de nieuwe
economische ontwikkelingen ten goede komen aan alle mensen en ook aan de
volgende generaties.
We
willen in deze bijdrage op een bescheiden manier en vanuit de kenniseconomie een
aantal stellingen op lange termijn formuleren, waarover wij als
christen-democraten samen met anderen willen nadenken en dialogeren. We doen dit
vanuit een positieve benadering t.a.v. de informatiemaatschappij, de nieuwe
technologische evoluties en alle mogelijke toekomstige ontwikkelingen. We willen
dit doen om bij te dragen tot een economisch rechtvaardige samenleving, waarbij
de mens niet alleen als een consument beschouwd wordt, maar vooral als een uniek
wezen. We willen actief deelnemen aan een transparante economische ontwikkeling
die niet alléén gedreven wordt door winstmaximalisatie, maar die elke mens in
deze wereld de moeite waard vindt om hem van dienst te zijn. We willen dit doen
in eerbied voor de mens, en rekening houdend met het spanningsveld van de nieuwe
technologische evolutie enerzijds en de ethische, morele en maatschappelijke
noden anderzijds.
1.
Informatie en communicatie: een nieuwe productiefactor voor elke mens
De aanwending van kennis en informatie is een nieuwe productiefactor, wellicht de belangrijkste van de komende decennia. Daarom moet iedereen kunnen deelnemen aan de informatiemaatschappij en moet elkeen aangepast aan zijn mogelijkheden er ten volle gebruik van kunnen maken. Zolang niet iedereen toegang heeft tot het internet, maken we een nieuwe kloof naast de bestaande die we juist willen wegwerken. Nog steeds is het hoger onderwijs niet bereikbaar voor iedereen, nog steeds is gezondheidszorg voor de ene meer voorhanden als voor de andere.
De informatiemaatschappij confronteert ons met enkele grote veranderingen. De mogelijkheid om in contact te treden met elkaar is op korte tijd veel groter geworden. Via de verhoogde bandbreedte van netwerken, is het gemakkelijker om toegang te krijgen tot informatie en kunnen we met velen tegelijk communiceren over lange afstanden. De relatie tussen afstand en kost van communiceren verdwijnt: de wereld wordt nu echt ons dorp. De huidige technologie kan ook meer dan informatie verwerken, ze kan ook kennis verwerken, dit is informatie plaatsen in een context en dit biedt in vele domeinen ongekende mogelijkheden.
Het is een opdracht elke mens met die veranderingen te laten omgaan en deze veranderingen tot nut te maken van het geluk en de gezondheid van de mensen.
Deze ongekende mogelijkheden van de ICT houden het gevaar in dat reële contacten plaats maken voor een virtueel leven via internet. Mensen nemen minder deel aan het verenigingsleven in de buurt, omdat ze surfen op het internet, televisie kijken,… . Dit vormt een risico voor een duurzame samenleving. Een samenleving moet meer zijn dan een leven met een virtuele buur. Een samenleving moet optimaal gebruik maken van alle nieuwe evoluties maar met een grote zorg voor elke mens en elke groep van mensen die zich een geëigende plaats herwinnen in deze samenleving. De overheid moet samen met het nieuwe middenveld hiervoor een klimaat creëren.
2.
Van hekwerken naar netwerken
De nieuwe informatie- en communicatietechnologie biedt de kans om snel en veel nieuwe netwerken te creëren. Het ontstaan van deze netwerken van specifieke groepen van personen, van burgers, van gezinnen, van overheden, van bepaalde bedrijven, van KMO’s, van groepen van landen, van organisaties met vergelijkbare doelstellingen, kan een nieuwe wending geven aan de samenleving.
Bedrijven die een strategie ontwikkelen die erop gericht is producten en diensten aan te maken voor specifieke niches in de samenleving, verbonden door netwerken, zullen de koplopers zijn van de nieuwe economie. Dergelijke netwerken moeten een nieuwe onderlinge solidariteit tot stand brengen waarin individuen creatief kunnen zijn. Familiale en sociale netwerken zullen ouders, kinderen en jongeren kansen bieden om zich zowel sociaal, cultureel als spiritueel te ontplooien. Vanuit sommige van deze netwerken kan ook geijverd worden om armoede en sociale uitsluiting te verminderen. Bedrijven- en organisatienetwerken moeten mensen kansen bieden om zich creatief te ontplooien. Mensen zullen letterlijk “hun diensten aanbieden”, en zullen minder in een klassiek werknemersstelsel in een gezagsverhouding staan. Het klassieke middenveld van vakbonden, mutualiteiten, werkgevers,… zal hierdoor volledig herschikt worden en zal wellicht een totaal andere rol worden toebedeeld.
Door de wereldwijde handel, door moderne communicatietechnieken, zullen netwerken meer en meer mondiaal of zeker supranationaal actief zijn. Het middenveld van onze samenleving wordt dus internationaal georiënteerd, of zelfs internationaal georganiseerd. Dit brengt met zich dat de verhouding tussen de overheid en de verenigingen moet herdacht worden. Netwerken komen immers meer en meer in een horizontale verhouding te staan, i.p.v. in een verticale of ondergeschikte verhouding.
3.
Levenslang leren zonder leraars
Het
onderwijs zal in belangrijke mate moeten worden herdacht en erop gericht zijn de
drempel zo laag mogelijk te maken.
Het
levenslang leren zal een nieuwe component worden in het onderwijslandschap. De
ontwikkelingen in kennis en kunde (wetenschappen, technieken, juridisch kader,
enz.) gaan immers zo snel, dat mensen nooit “afgestudeerd” zullen zijn. De
onderwijsvoorzieningen moeten hierop inspelen en een aanbod ontwikkelen voor
levenslang leren. Levenslang leren moet in het recht op onderwijs als sociaal
grondrecht, ingepast worden. De
leersystemen zullen sterker gedragsgericht dan inhoudsgericht worden en moet er
op gericht zijn leerlingen zo gelijk mogelijk te maken door ze ongelijk te
begeleiden.
Ook
de onderwijsmethodiek zal evolueren van een vermeende superioriteit van het
« ex-cathedra »-onderwijs, nog steeds begeleid door een leraar of
professor, naar een « leren op afstand » of « leren via het
net ». Dit houdt in dat leerlingen meer in zelfstudie zullen werken, op
basis van de zo vele verscheiden informatiebronnen die men kan raadplegen. In de
nieuwe informatiemaatschappij zou het wel eens kunnen dat dit soort van leren
een veel belangrijker marktaandeel zal verwerven en aan kwaliteit zal winnen.
Zodoende zullen kinderen meer individueel gecoacht worden en zullen zij minder
naar het Buitengewoon Onderwijs geöriënteerd worden.
De
maatschappelijke gevolgen zijn enorm als een kind een veel groter aandeel van
zijn leren zal krijgen via bronnen die hij/zij rechtstreeks kan consulteren en
die niet direct geassocieerd zijn aan een leraar of een school. Niet alleen de
rol van de leraar zal moeten worden herdacht, maar ook de rol van de school. De
huidige rol van de “Guimardstraat” zal op dat moment dan ook
voorbijgestreefd zijn. Schoolgebouwen van vandaag zullen veranderd worden in
technologische ontmoetingscentra waar databestanden op de meest moderne manier
kunnen geraadpleegd worden en waar hooggespecialiseerde vaklokalen met
experimenteerruimtes beschikbaar zijn. De begeleider (de toekomstige
‘leraar’) zal een teamspeler en een coach worden. Het socialiseren van
kinderen in groepen, kinderen leren omgaan met autoriteit en het helpen van
kinderen om zich zelfstandig op te stellen ten aanzien van de ouders als andere
bron van autoriteit, zijn elementen uit de opvoeding die niet zomaar mogen
wegvallen in een hypertechnologische wereld. Er moet ruimte blijven voor
gemeenschapsdenken, voor het ontwikkelen van solidariteit, voor spiritualiteit,
voor religie, en voor genegenheid. Het invullen van deze taken door het
onderwijs, vormt een belangrijk punt in de visie die christen-democraten over
het onderwijs ontwikkelen.
Informatie
is niet meer ‘onderweg’. Op ons computerscherm lezen wij wat een fractie van
een seconde geleden aan de andere kant van de wereld is verstuurd. De mobiliteit
van mensen is niet op een vergelijkbare wijze geëvolueerd.
Luchtvaart,
scheepvaart en railvervoer zijn al wel stelselmatig uitgegroeid tot electronisch
gestuurde verkeerssystemen, waarbij de bestuurders slechts controleurs zijn van
tijds- en plaatsbepalingen die van elders worden doorgegeven. Bij het wegverkeer
ondervinden we echter nog dagelijks de allesverstikkende mobiliteit. Files op
autosnelwegen zijn een permante realiteit, niet enkel tijdens de spitsuren. Meer
en meer raken ook vele dorpscentra overvol. Op een gewoon kruispunt in een
landelijk dorp staan tijdens de spitsuren reeds tientallen auto’s in de file.
We verplaatsen ons gemakkelijker van Antwerpen naar Parijs of van Antwerpen naar
Bejing dan van Zoersel naar Brussel.
De
wegenaanleg is achtergebleven op de ontwikkeling van alle moderne
vervoersstromen. De mobiliteit van die auto en van de vrachtwagen is
achtergebleven op de ontwikkeling van de auto en van de vrachtwagen. Het
wegverkeer is vandaag nog in hoge mate individueel bepaald. De informatie- en
communicatietechnologie zal ook het auto- en vrachtwagenvervoer moeten
organiseren, waarbij we allemaal wat zullen inboeten aan vrijheid. Het aantal
wegen zal moeten uitbreiden, wellicht ook in de hoogte, met een onderscheid in
de wegen voor korte en lange afstanden. Tolsystemen aan grote steden en tunnels
zullen weinig baten. Daarenboven zijn ze duur, slecht controleerbaar,
discriminerend en vervuilend. Een tol die varieert per aantal inzittenden en per
tijdstip biedt een betere oplossing. Innovatieve vervoersystemen zullen in de
plaats moeten komen van de klassieke wegen. De asfaltbaronnen zullen moeten
veranderen in high-tech-ondernemingen.
En
werken moeten we niet meer zo nodig in bedrijven ter plekke. Dat brengt ons tot
een vijfde toekomstbeeld.
5.
Van vakorganisatie naar arbeidscoach
Door de moderne communicatie en door de nieuwe netwerken zullen meer en meer arbeidsteams niet meer op dezelfde locatie werken. Fabrieken en grote kantoorgebouwen zullen zeldzamer worden. Collega’s zullen niet meer op dezelfde locatie zitten, maar tot een netwerk behoren dat geografisch niet meer bij elkaar zit. Ze zullen met elkaar communiceren van thuis uit, vanuit de auto, vanuit het vliegtuig…. Meer nog: vele mensen zullen werken met hun eigen machine en ze zullen hun arbeid rechtstreeks verkopen. Deze evolutie kraakt de klassieke arbeidsorganisatie. Er zullen minder collectieve arbeidsovereenkomsten moeten gesloten worden. De vakorganisatie zal een volledige nieuwe rol te vervullen hebben. Vandaag pretenderen de vakorganisaties over alles een mening te hebben en hun leden voor alles en nog wat te vertegenwoordigen. De nieuwe werknemer ( of wordt hij een nieuwe zelfstandige en vervaagt het onderscheid tussen beide ) zal naar een nieuwe gespecialiseerde organisatie zoeken die hem of haar op bepaalde punten kan bijstaan of vertegenwoordigen. Het onderscheid tussen vakbonden en gespecialiseerde niet- gouvernementele organisaties zou dan wel eens kunnen vervagen.
In tegenstelling tot de klassieke economie die uitgaat van schaarste als basis-axioma, kent de informatie-economie geen fysische grenzen. Hoe productiever de informatie-opbouw, hoe meer informatie er beschikbaar is en dus hoe meer mensen er nodig zijn om die te verwerken. Zijn er dan wel grenzen aan de groei, bepaald door het menselijk kunnen of zal ook hier een productiviteitsverbetering een blijvende groei mogelijk maken? Wordt vorming de echte grens waartegen de informatie economie kan botsen? Is het niet de nieuwe taak voor de nieuwe vakorganisaties om dit proces positief te begeleiden: een nieuwe Guimardstraat in het Aeropolisgebouw aan de Haachtse Steenweg.
6. Een andere politieke cultuur met een virtueel parlement
Parlementen
en regeringen van vandaag zullen niet alleen een nieuw kleedje
moeten aantrekken, ze zullen zichzelf volledig moeten herdenken. Zelfs de
discussie over oude en nieuwe politieke cultuur heeft geen betekenis meer.
Als
inspraak en directe democratie ook een element is van geluksbeleving dan moeten
volksvertegenwoordigers niet alleen de tolken zijn van wat leeft onder de
bevolking, maar moeten tegelijk vanuit een toekomstbeeld kansen creëren voor
mensen in hun zoektocht naar geluk in deze samenleving. Zij moeten problemen
detecteren, ze zeker niet uitvinden. Ze moeten de mensen niet aanzetten tot
ontevredenheid maar wel zoeken naar oplossingen in samenwerking met anderen. Ze
moeten op een hedendaagse manier een interactief (digitaal) debat aangaan binnen
de vele nieuwe netwerken. Ze moeten zelf intens deelnemen aan de vele nieuwe
netwerken. Ze ontwikkelen toekomstvisies en debatteren erover via internet met
zoveel mogelijk mensen, die intussen ook toegang hebben verkregen tot alle
nieuwe communicatiemiddelen. Ze moeten de burgers onderhandelingskracht geven.
Een klassieke discussie tussen meerderheid en oppositie wordt dan zinloos. Wel
zullen partijen veel beter dan nu moeten definiëren hoe zij het recht op het
goede leven voor elkeen willen uitbouwen.
De
tegenstelling is niet meer de tegenstelling tussen oppositie en meerderheid. De
tegenstelling is er een over verscheidene visies over het wel en wee van de
samenleving. In economische goede tijden is het voor elke politieke groep, ja
zelfs voor liberalen, gemakkelijk om sociaal te zijn. Christen-democraten kunnen
juist dan aantonen dat ze getuigen van een lange termijnvisie, gericht op een
samenleving waarbinnen de afstand tussen de sterken en de zwakkeren overbrugbaar
is en blijft.
Politiek
voeren is dan meer een zaak van dialogeren en communiceren. Politici en
politieke partijen proberen samen in een permanente dialoog met de burger te
zoeken naar oplossingen voor problemen en naar antwoorden op toekomstige
uitdagingen.
7.
Van een statische naar een dynamische wetgeving met burgers als klanten.
Door
de geglobaliseerde economie, en door het feit dat meer en meer personen,
bedrijven, organisaties, etc. wereldwijd actief zijn, dringt een grondige
aanpassing van het juridische kader zich op.
Samen
met de vele netwerken moet vanuit de overheid een aangepast juridisch kader
uitgewerkt worden. Een juridisch kader dat als beleidsinstrument zowel
beschermend als regulerend functioneert. Sociale grondrechten moeten
geactualiseerd worden. Vandaag horen daar immers ook bij: recht op informatie,
recht op communicatie, recht op levenslang leren, enz.
Omdat
de samenleving erg snelle evoluties kent, moet de overheid een wetgevend kader
aanbieden, dat deze snelheid volgt. In het andere geval loopt de overheid
hopeloos achter en dreigen we soms in tijdelijke wetgevende hiaten te vallen.
Daarom moet de wetgeving van morgen veel sneller worden uitgevaardigd, en moet
dikwijls een meer flexibel kader aangeboden worden, in plaats van een
overregulerende codex. Een wetgeving moet dus dynamisch worden ten dienste van
burgers, bedrijven en organisaties die klanten van de overheid zijn.
En ook deze klant is steeds koning.
Ons
uitgangspunt is dat de voordelen van de economische ontwikkelingen moeten
gespreid worden over zoveel mogelijk mensen. De nadelen ervan moeten onder
controle worden gehouden.
De
economische veranderingen, als gevolg van een informatiemaatschappij, die onze
wereld vandaag en morgen kennen, bieden duidelijk een reeks nieuwe
mogelijkheden.
Door
het feit dat zeer veel kennis sneller en beter beschikbaar is voor de mensen,
kan deze kennis ook gebruikt worden om een economie rechtvaardiger te laten
ontwikkelen. Gespecialiseerde gezondheidszorg bijvoorbeeld kan toegankelijker
worden voor veel meer mensen. Informatie kan gemakkelijk vermenigvuldigd worden;
eenmaal gereproduceerd kan ze duizenden of miljoenen malen worden geproduceerd
en kan ze in relatie met andere informatie nieuwe mogelijkheden bieden.
Technologische
ontwikkelingen zullen meer mensen in staat stellen om de basisbehoeften te
dekken zonder noemenswaardige inspanningen te leveren. Met minder werken zal men
voldoende geld verdienen om
te kunnen voldoen aan de basisbehoeften.
De
ICT wordt steeds gebruiksvriendelijker. Dit opent mogelijkheden voor velen, ook
voor diegene die vandaag nog minder bekwaam zijn om met deze nieuwe technologie
om te gaan. Fysiek minder mobiele mensen bijvoorbeeld kunnen via deze
technologie minder eenzaam worden. Ouderen en eenzamen leren chatten en
ontmoeten hierbij een ‘nieuwe partner’. De spraaktechnologie helpt de wereld
over de verschillende taaldrempels heen.
De
medische wetenschap zal de komende decennia een grote stap vooruit zetten. De
evolutie in genetica, de nanotechnologie en de kruisbestuiving van verschillende
nieuwe technologieën, zal hiertoe bijdragen. Daardoor zal de kwaliteit van het
leven van de mens, wiens gemiddelde levensduur sowieso stijgt, beter worden.
Informatie
is niet meer onderweg. Een technisch plan op een tekentafel of een medische
analyse kan met één druk op de knop bekeken of bestudeerd worden enkele
duizenden kilometers verder. De voorbereiding en ontwikkeling van een nieuw
ziekenhuis bijvoorbeeld, zeg maar een gezondheidsdorp,
kan hierdoor op de meest medisch-technisch en energetisch-ecologisch
wijze ontworpen worden. De efficiëntie van het productiesysteem verhoogt
hierdoor enorm. Arbeidsteams moeten niet meer fysiek samen zitten, wat
resulteert in meer soepelheid, minder stresserende verplaatsingen op de weg,
minder milieuvervuiling en een verhoging van de levenskwaliteit. Meer en ander
vormen van thuiswerk, in samenhang met kwalitatief hoogstaande
combinatiekantoren, kunnen gezinsondersteunend werken.
De
moderne technologieën vormen een bescherming voor de democratie en een
bedreiging voor autoritaire of dictatoriale staatsvormen. De burgers worden
immers meer en beter ingelicht; daardoor kunnen ze ook gemakkelijker
rechtstreeks deelnemen aan het bestuur. Het contact met de overheid wordt
intenser en rechtstreekser, waardoor eventuele mistoestanden kunnen
gesanctioneerd worden zonder de klassieke verkiezingen af te wachten.
Tot
slot opent de nieuwe informatie-economie nieuwe groeiperspectieven voor de
komende generaties. Jongeren kunnen opnieuw de draad opnemen die een aantal
jaren geleden is losgelaten: zij kunnen het opnieuw beter hebben dan hun ouders.
De generaties na de Tweede Wereldoorlog, vooral de “babyboomers”, waren
immers tot nu toe de laatste generaties die het beter hadden dan hun ouders. De
huidige jongeren waren tot voor kort op het punt gekomen
dat ze geen uitzicht meer hadden op een hogere levenskwaliteit. Het
uitzicht op verbetering op vele plekken in de wereld leidt tot een verhoogde
inzet en meer creativiteit.
De
veranderingen die in alle hevigheid ons leven en onze omgeving beïnvloeden,
zullen, zelfs met de vele positieve vooruitzichten, onzekerheid teweeg brengen.
Snelle technologische veranderingen houden immers ook sterke risico’s in.
Daarom dat vele ontwikkelingen ook weerstanden zullen oproepen.
Een
informatie- en kenniseconomie en de ontwikkeling van netwerken binnen de
informatiemaatschappij vereist een goed vermogen om te communiceren, zowel
schriftelijk, als mondeling als door beeld. Zoveel mogelijk mensen moeten dus de
kans krijgen bepaalde technieken aan te leren: assertiviteit, ICT-vaardigheden,
(vooralsnog) talenkennis, emotionele vaardigheden, kennisopbouw… Daarenboven
moet de kennisopbouw ook specialistisch gebeuren, omdat dat noodzakelijk is voor
de ontwikkeling binnen bepaalde netwerken van specialismen, zoals bvb. in de
milieutechnologie, moderne logistieke systemen of in de gentechnologie. Het
risico is dat sommigen dan niet meer meekunnen en dat tegelijk een aantal
niet-kennis jobs zullen sneuvelen. Ook vroeger is dit gebeurd, bvb. bij de
overgang naar een industriële samenleving. Het verschil vandaag is dat nu één
en dezelfde generatie deze omschakeling zal moeten “verwerken”.
Het risico zit er duidelijk in dat de kenniseconomie te veel in dienst
van de hoger opgeleiden zal ontwikkelen. Vanuit
de christen-democratische visie op de mens is dit onaanvaardbaar.
Sommige
risico’s lijken vandaag nog science-fiction, maar zijn in werkelijkheid niet
meer veraf: nanorobots (in feite kunstmatige DNA), zouden net als een virus op
een verkeerde wijze, in een steeds versnellend tempo, kunnen groeien zodat
catastrofes veroorzaakt kunnen worden.
Een
andere gevaar is dat terroristische organisaties geen atoombom meer nodig hebben
om de rest van de wereld plat te leggen. Door gebruik te maken van het zogenaamd
“cyberterrorisme” kunnen wereldwijd computersystemen worden uitgeschakeld.
Essentiële voorzieningen (ziekenhuizen, politie, energieproductie, enz.) kunnen
zodoende worden lamgelegd.
Te
veel aan informatie kan leiden tot “desinformatie”. Essentiële elementen
verdrinken in de (over)vloed aan informatie. De samenleving wordt daarbij meer
en meer visueel. De beeldcultuur is allesoverheersend. Materialisme en
oppervlakkigheid zijn het resultaat. Zullen de mensen in de toekomst nog kunnen
nadenken over abstracte thema’s? Of wordt spiritualiteit en religie
verdrongen, en blijft enkel de lichaamscultuur over?
Op
de stevige economische fundamenten van vandaag, mogen we geen
hypertechnologische wereld bouwen waar geen plaats meer is voor
gemeenschapsdenken, spiritualiteit of religie. Onze kinderen moeten kunnen
opgroeien in een geborgen en warme samenleving. Chatten met een vriend in
Australië, maar geen zingeving meer vinden thuis, is een toekomstbeeld dat niet
thuishoort in de christen-democratische visie. Kunnen meepraten over de nieuwste
ontwikkelingen op informatica-gebied, maar niet meer kunnen terugduiken in de
geschiedenis om te begrijpen waarover het conflict in de Eerste en de Tweede
Wereldoorlog draaide, zou een verarming zijn voor onze samenleving.
Veel
zou kunnen leiden tot “verveling”, “verstarring”, zodat de zin voor
innovatie en ontdekking tot stilstand kan komen. Dat moet ten alle prijze
vermeden worden.
Samen
met vele individuen en met zeer verscheiden groepen uit de bevolking, binnen
verschillende netwerken, moeten de christen-democraten zoeken naar mogelijkheden
om zo’n kille wereld te voorkomen. Het onderwijs moet herdacht worden, zodat
de nieuwe creatieve leraar nog een belangrijke begeleidende rol zal kunnen
blijven spelen in het opvoeden van kinderen en jongeren. De leraar zal een coach
zijn van een ploeg of een netwerk van leerlingen, een “coach” die de
leerlingen uitnodigt en stimuleert naar ontdekking en de zwakkere positief
discrimineert.
Vele
organisaties (bedrijven en andere) zijn in financiële omvang veel groter dan
een aantal klassieke natiestaten, dan landen als bvb. België. Veel van deze
organisaties hebben veel meer technologische capaciteit in huis, en hebben zich
reeds mondiaal -of minstens internationaal- georganiseerd. Deze organisaties
komen in een horizontale positie te staan t.o.v. de overheden. Soms is de
verhouding helemaal omgekeerd, en komen de overheden in een ondergeschikte
positie.
Ook
de burger zelf is op zich meer mobiel geworden, en wordt meer en meer een
“wereldburger”. Mensen verhuizen van land tot land, volgen hun werkplek of
“hun hart”. Mensen zijn minder emotioneel verbonden met hun land. Een burger
wordt van zijn land veeleer een “klant”, die tegen betaling diensten vraagt
op het gebied van veiligheid (bvb. politie en hulpdiensten), bescherming (bvb.
consumentenbescherming) en verzekering (bvb. sociale voorzieningen).
De
rol van de klassieke natiestaten is dan ook voorbij. Toekomstige ontwikkelingen
op het gebied van technologie (bvb. electronische handel, nieuwe innovatieve
(weg)vervoersystemen, enz.) en op het gebied van veiligheid (bvb. maatregelen
tegen “cyberterrorisme”), kunnen veel beter worden aangepakt door
supra-nationale entiteiten. Deze overheden, bvb. de Europese Unie, kunnen veel
beter rechten en plichten afdwingen van grote en internationale bedrijven en
organisaties. De beslissingsmacht en bevoegdheden van sommige supra-nationale
fora moet daarom worden uitgebreid. De “wetgever” moet immers ook door
multinationale bedrijven en organisaties worden aanvaard als gezagsinstantie.
Wat was het gezag van België t.o.v. Renault n.a.v. de sluiting van de fabriek
in Vilvoorde? Zou ons land het aankunnen om bedrijven als IBM of General Motors
een sanctie op te leggen n.a.v. een overtreding van een Belgische wet. Wat als
deze bedrijven er dan voor zouden kiezen om hun activiteiten naar een ander land
te verhuizen?
Een
christen-democratisch drive
Christen-democraten
hebben nog steeds vanuit hun eigenheid een project voor deze samenleving uit te
werken.
De
warmte en verbondenheid van mensen onderling, de plaats van het immateriële en
spiritualiteit in ons leven, menselijk geluk, zal in de samenleving van morgen,
meer dan ook noodzakelijk een plaats innemen.
De
technologische ontwikkelingen zullen onzekerheid teweeg brengen. Deze
technologie zal soms bedreigend zijn voor noodzakelijke socialiserende
verbanden, bvb. in de familie, buurt, school of op het werk. Databestanden en
“chatboxen” komen in de plaats. De klassieke overheid zal in sommige
gevallen minder beschermend zijn. Andere, grotere staatkundige entiteiten komen
in de plaats. Christen-democraten moeten de burgers een actievere stem in dat
groter geheel geven. Op die manier kunnen ze in een lange termijnproject
bijdragen tot een beter leven voor elkeen in een harmonische samenleving met een
gestadige groei.
a)
Europa moet verder evolueren naar een echte federale en democratische staat. De
Belgische en Vlaamse burger zal volwaardig ook een Europese burger worden.
b)
Het onderwijs wordt herdacht. Levenslang leren moet een grondrecht worden. Een
aanbod moet hiervoor worden uitgebouwd. Het studiesysteem moet herdacht worden,
met meer nadruk op zelfstudie, gebruik makend van de modernste ICT. De
leerkracht van vandaag moet een coach worden van een ploeg leerlingen, met
specifieke aandacht voor het individu en met het oog op goede resultaten voor
elkeen.
c)
Opleidingen mogen niet enkel
gericht zijn op directe aanwending van capaciteiten in het economische leven. De
algemene vorming, met bvb. inzicht in de geschiedenis en vaardigheden in
abstracte thema’s, wordt meer en meer belangrijk om “het collectieve
geheugen” in stand te blijven houden. Mensen moeten de kans blijven krijgen om
zich spiritueel te uiten.
d)
Gezien de werkloosheid nog steeds de sterkste bron van onwelzijn
vormt, moet de nieuwe arbeidsorganisatie zich in deze kenniseconomie
toespitsen op het creëren van aangepast werk voor elke persoon.
e)
Het wegvervoersysteem moet gemoderniseerd worden. Europa heeft op dit domein een
belangrijke rol te spelen en kan een voortrekker worden in de wereld.
f)
Onze democratische instellingen moeten zich aanpassen: De parlementen als
“vergaderfora” moeten wijzigen in permanente “dialoog-stromen” tussen
politici en mensen. Belangenorganisaties moeten zich meer als
“dienstenleveranciers” gaan opstellen, en zoeken naar het begeleiden in
nieuwe noden.
g)
De wetgeving moet sneller worden uitgevaardigd en moet zich inpassen in een
flexibel kader.