GEMEENTELIJKE
STEDENBOUWKUNDIGE VERORDENING INZAKE
STEDENBOUWKUNDIGE
VOORSCHRIFTEN VOOR
WONINGEN
GELEGEN TE ZOERSEL IN
NATUURGEBIED,
BOSGEBIED
OF
AGRARISCH
GEBIED MET ECOLOGISCHE WAARDE
Het beleidsdomein « ruimtelijke
ordening » is een nog relatief jonge overheidsopdracht. Het ordenen van de
beschikbare ruimte is noodzakelijk, en kadert perfect in de idee van een
duurzaam beleid of van rentmeesterschap.
Juist door dit relatief
recente karakter van het beleidsdomein RO, kennen we vandaag echter de problemen
omtrent zonevreemdheid. De zonevreemdheid is immers ontstaan nadat de « zonering »
is ingevoerd (gewestplannen) en ook van toepassing werd op eigendommen die reeds
lang bestonden.
Art. 166 in het Decreet RO
voorzag een overgangsregeling voor de periode 1999-2004. Het Decreet op de
zonevreemde woningen van 10 juli 2001 versoepelde deze overgangsregeling en
maakte deze permanent. Dit decreet was echter enkel van toepassing op de
zonevreemde woningen gelegen in niet-kwetsbaar gebied. Deze woningen kunnen dus
in de meeste gevallen verbouwd, herbouwd en uitgebreid worden tot een 850m³
nuttige ruimte.
Voor woningen gelegen in
ruimtelijk kwetsbaar gebied werd decretaal geen oplossing geboden.
2.
Problematiek : sociaal, maatschappelijk
De betrokken eigenaars en
bewoners treft geen enkele schuld aan de zonevreemdheid. Het is door een
ingrijpen van de overheid dat de betrokkenen de nadelen zijn gaan ondervinden
van de zonevreemdheid. Sommigen hebben zelfs in de jaren negentig nog een woning
aangekocht met het uitdrukkelijk beding dat men 20% mocht uitbreiden.
Door de schuld van de overheid
komen de betrokken mensen en gezinnen in een zware rechtsonzekere situatie
terecht. Soms is zelfs sprake van « verdoken onteigening »,
aangezien de mogelijkheden om de eigendom aan moderne kwaliteitsvereisten aan te
passen, verder ontbreken.
De aanpak van de problematiek
« zonevreemde woningen », is daarom niet enkel te situeren in het
beleidsdomein « ruimtelijke ordening ».
Het rechtvaardigheidsprincipe,
én de zware negatieve gevolgen voor de betrokkenen, leiden ertoe dat het zoeken
naar een oplossing voor de zonevreemde woningen ook kadert binnen het domein
« behoorlijk bestuur », en eveneens binnen het domein « sociaal
beleid ».
Bij de aanpak van dit
probleem, mag dus niet enkel uitgegaan worden van een oplossing die kadert
binnen de visie op een goede RO. Eveneens dient men voor ogen te houden dat
de aanpak van dit probleem moet kaderen in een behoorlijk bestuur (een goede en
correcte relatie tussen overheid en burger), en in een sociaal beleid
(zonevreemdheid leidt tot belangrijke negatieve sociale gevolgen).
Het past om steeds te
blijven benadrukken dat de eigenaars / bewoners van zonevreemde woningen :
·
geen enkele schuld treft over de zonevreemdheid
·
juridisch volledig in orde zijn, en dus geen
bouwovertreding hebben begaan.
3.
Subsidiariteitsprincipe: gemeentelijke overheid
Het huidige RO-beleid gaat in
belangrijke mate uit van een subsidiariteit, gebaseerd op het instrument van de
ruimtelijke planning.
Wat op gemeentelijk niveau kan
aangepakt worden, moet niet op provinciaal of gewestelijk niveau worden
behandeld, met dien verstande dat het lagere niveau steeds moet handelen in
overeenstemming met het ruimtelijk structuurplan van het hogere niveau.
Het nieuwe gemeentelijk
ruimtelijk structuurplan is nog in een embryonale fase. Nochtans is reeds
duidelijk welke de marges van dit structuurplan zullen zijn, gezien Zoersel op
het gebied van de structuurplanning in het verleden een voorloper was, en gezien
de lijnen zoals vastgelegd in het Ruimtelijk Strucuurplan Vlaanderen (RSV) en
het Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Antwerpen (RSPA).
Het is voor de gemeenten
evenwel mogelijk om, zolang het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan niet af
is, te blijven werken met de klassieke instrumenten van de RO. In het andere
geval zouden noodzakelijke beslissingen inzake RO niet kunnen genomen worden, en
zou het beleid geïmmobiliseerd worden.
4.
Situatie in Zoersel
In uitvoering van het
Bestuursakkoord, heeft het gemeentebestuur een inventaris gemaakt van de
zonevreemde woningen in Zoersel.
136 zonevreemde woningen (op
een totaal van 287 zonevreemde woningen) zijn gelegen in ruimtelijk kwetsbaar
gebied :
§
natuurgebied
53
§
bosgebied
67
§
agrarisch gebied met ecologische waarde
16
De gemeentelijke
stedenbouwkundige verordening loopt vooruit op het definitief goedgekeurde
gemeentelijke ruimtelijk structuurplan. Dit structuurplan zal een vertaling
bieden van dezelfde ruimtelijke perspectieven als deze die een vertaling vinden
in deze stedenbouwkundige verordening.
5.
Inspiratie
De proeve van Gemeentelijke
Stedenbouwkundige Verordening vindt zijn inspiratie in het voorontwerp van
algemene stedenbouwkundige verordening van toepassing op weekendverblijven,
zoals in bijlage opgenomen bij het Beleidsplan Weekendverblijven dat Vlaams
minister Van Mechelen bij het parlement heeft ingediend[1].
Weekendverblijven zijn als categorie een specifieke vorm van zonevreemde
woningen, waarvoor de Vlaamse overheid een specifiek plan van aanpak voorstelt.
Dit model kan, uiteraard mits
de nodige aanpassingen i.f.v. de specificiteit van de problematiek, ook gebruikt
worden voor de situatie in Zoersel.
Een verdere aanpassing en
invulling van dit model vindt zijn inspiratie in het Decreet zonevreemde
woningen van 13 juli 2001.
6.
Artikelsgewijze bespreking
6.1. Toepassingsgebied (art.
1)
Deze gemeentelijke
stedenbouwkundige verordening is van toepassing op :
-(a)
bestaande
-(b)
woningen
die aan de volgende
voorwaarden voldoen:
-(c)
gelegen te Zoersel
-(d)
gelegen in natuurgebied, bosgebied, of agrarisch gebied met ecologische waarde
-(e)
niet verkrot zijn
-(f)
vergund zijn of geacht vergund te zijn.
(a)
Toekomstige woningen vallen niet onder deze verordening. De woning moet
gebouwd zijn vóór het van kracht worden van deze verordening.
(b)
Het moet gaan om gebouwen met een woonfunctie.
(c)
Het is evident dat deze gemeentelijke verordening enkel van toepassing is
op het grondgebied van de gemeente.
(d)
Het betreft woningen gelegen in ruimtelijk kwetsbaar gebied. Uit de
inventarisatie blijkt dat in Zoersel enkel het geval is voor woningen in
natuurgebied, bosgebied of agrarisch gebied met ecologische waarde.
(e) Deze verordening
is erop gericht om een antwoord te bieden op de sociale en maatschappelijke
noden van de bewoners/eigenaars van woningen gelegen in ruimtelijk kwetsbaar
gebied, en dit in evenwicht met de nood aan een goede ruimtelijke ordening. Deze
noden zijn niet aanwezig in het geval van verkrotte woningen.
Woningen worden beschouwd als verkrot indien ze niet voldoen aan de
elementaire vereisten van stabiliteit.
(f) De problematiek van
Illegale woningen staat in se los van de problematiek van de zonevreemde
woningen. Deze verordening geeft dan ook geen antwoord op de gevolgen van het
niet vergund zijn van woningen.
Met vergund of geacht vergund
te zijn wordt bedoeld:
§
woningen opgericht voor 29 maart 1962 ;
§
woningen opgericht met een geldige bouwvergunning ;
§
woningen waarvoor geen geldige vergunning kan
worden voorgelegd, maar waarvan noch de gemeente, noch AROHM kan aantonen dat ze
is opgericht in strijd met de geldende regelgeving.
6.2. Beperking: goede
ruimtelijke ordening mag niet geschaad worden (art. 2)
Deze verordening geeft
perspectieven voor de eigenaars/bewoners van de betrokken woningen. Dit moet
gebeuren in evenwicht met de noodzaak aan een goede ruimtelijke ordening. Daarom
is het aangewezen om nog steeds een bepaling te voorzien waarbij de vergunning
verlenende overheid het recht heeft om de voorschriften van de verordening ter
zijde te laten indien manifest blijkt dit in het andere geval tot gevolg zou
hebben dat de goede ruimtelijke ordening zou geschaad worden.
6.3. Normen van toepassing
(art. 3 e.v.)
De woningen die onder de
toepassing vallen van deze verordening, zijn gelegen in ruimtelijk kwetsbaar gebied. In ruil voor toekomstmogelijkheden, voor verdere
ontwikkeling van deze woningen, is het dan ook evident dat deze mogelijkheden
beperkt worden door een aantal technische voorschriften die erop gericht zijn te
vermijden dat de zwakke ruimtelijke
draagkracht van het gebied door deze ontwikkeling geschaad wordt.
Deze normen hebben betrekking
op:
§
maximum oppervlakte en volume
§
gebruik van materialen
§
afsluitingen
§
beplanting
§
aansluitingen aan rioolnet
§
tanks
§
best beschikbare technieken op het vlak van
verwarming
Maximum oppervlakte en volume (art. 3 - 4 - 5)
Al
naargelang de soort kwetsbaarheid is er een differentiatie in maximum volume van
het gebouw.
Om
de niet bebouwde ruimte maximaal te behouden, mogen de bouwsels nooit meer dan
1/3 van de perceelsoppervlakte bedragen. Ook de opritten en parkeerruimte wordt
zo minimaal mogelijk gehouden.
Het
lijkt te overwegen om in de loop van de uitwerking van deze « Proeve »
ook bepalingen op te nemen aangaande de bijgebouwen van de betrokken woningen.
Materialen en afsluitingen (art. 6 - 7 - 8)
Het
spreekt vanzelf dat de voorschriften inzake het gebruik van materialen en
de afsluiting erop gericht zijn te vermijden dat van de betrokken woningen een
« visuele overlast » uitgaat die het evenwicht met de zwakkere
draagkracht van de omgeving in het gedrang brengt.
Beplanting (art. 9 – 10)
De
bestaande beplanting mag zeker niet verminderen. Voor bosgebied geldt de
specifieke vereiste om het bosgebied maximaal intact te houden of verder te
ontwikkelen.
Aansluitingen (art. 11 – 12)
Om
te vermijden dat het bekenstelsel in de betrokken gebieden gaat dienst doen als
afvalwaternet, wordt het voorschrift ingevoegd dat de betrokken woningen, indien
niet aangesloten op een bestaand gezamenlijk rioolnet, ten minste aangesloten
moet zijn op een septic tank en/of een alternatief waterzuiveringssysteem.
Conform
de nieuwe inzichten in (afval)waterafvoer, wordt gekozen voor een gescheiden
stelsel tussen hemelwater en afvalwater.
Tanks (art. 13)
Idem
als voor art. 7 en 8 : vermijden van visuele overlast.
Verwarming (art. 14)
Maximaal
mogelijk moet het concept van duurzaam bouwen worden ingevoerd op woningen
gelegen in ruimtelijk kwetsbaar gebied. Om te beginnen wordt daarom één aspect
in een voorschrift behandeld, nl. de energiezuinigheid bij verwarming.