Inhoud
HOOFDSTUK I: ALGEMENE BEPALINGEN......
1
HOOFDSTUK II: AUTONOOM VRIJWILLIGERSWERK.........
2
Afdeling 1: Erkenning van vrijwilligersorganisaties..
2
Afdeling 2: Subsidiëring van
vrijwilligersorganisaties..
4
HOOFDSTUK III: INGEBOUWD VRIJWILLIGERSWERK.........
5
HOOFDSTUK IV: TOEZICHT............
6
HOOFDSTUK V: OPHEFFINGS- EN SLOTBEPALINGEN............
7
Art. 1.
Dit decreet regelt een
aangelegenheid als bedoeld in de artikelen 127 tot 129 van de Grondwet.
Art. 2
Voor de toepassing van dit
decreet wordt verstaan onder:
1° vrijwilligerswerk:
activiteiten, behalve bestuursfuncties, die zich onderscheiden van en/of
complementair zijn aan activiteiten die gewoonlijk door professionelen worden
verricht en die in een gestructureerd verband, niet verplicht en onbezoldigd
worden uitgevoerd door natuurlijke personen die zich inzetten voor het welzijn
en de gezondheid van individuen of groepen;
2° vrijwilliger: een
natuurlijke persoon die een activiteit als bedoeld in 1°, uitoefent of zich
ertoe verbindt die uit te oefenen;
3° autonoom vrijwilligerswerk: vrijwilligerswerk dat wordt uitgeoefend in het kader van een gestructureerd verband dat zijn doelstelling uitsluitend of hoofdzakelijk met behulp van vrijwilligers nastreeft;
4° ingebouwd
vrijwilligerswerk: vrijwilligerswerk dat wordt georganiseerd en uitgevoerd
binnen het kader van een voorziening die haar doelstelling hoofdzakelijk met
beroepskrachten nastreeft;
5° vrijwilligersorganisatie:
een vereniging die autonoom vrijwilligerswerk organiseert;
6° de regering: de Vlaamse
regering.
Art. 3.
Het werk als vrijwilliger
bedoeld in het kader van dit decreet, is onverenigbaar met een gelijkaardige
activiteit in professioneel verband in dezelfde werksituatie.
HOOFDSTUK
II: AUTONOOM VRIJWILLIGERSWERK
Art. 4.
Vrijwilligersorganisaties die actief zijn op het domein van de welzijns- en gezondheidssector zoals bedoeld in artikel 5, § 1 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en die voldoen aan de in deze afdeling bepaalde voorwaarden, worden door de regering erkend.
Art. 5.
De vrijwilligersorganisatie is opgericht, hetzij in de vorm van een rechtspersoon die geen winst nastreeft, hetzij als een specifiek initiatief van een ondergeschikt bestuur. De organisatie van het vrijwilligerswerk dient haar enige of hoofdzakelijke doelstelling te zijn.
Art. 6.
De vrijwilligersorganisatie
zorgt, overeenkomstig de wijze door de regering bepaald, voor:
1° de recrutering en het
onthaal van vrijwilligers;
2° de opleiding en de
vorming van vrijwilligers.
Voor de activiteiten, bedoeld
in het eerste lid, en voor de administratieve ondersteuning van het
vrijwilligerswerk kan de organisatie een beroep doen op bezoldigd personeel.
Art. 7.
Voor de vrijwilliger met zijn
actieve inzet begint, wordt er een afsprakennota opgesteld, die de waarde heeft
van een herenakkoord. De
afsprakennota wordt door de vrijwilligersorganisatie en de vrijwilliger
ondertekend. De vrijwilliger krijgt
er één exemplaar van.
De afsprakennota vermeldt
minstens:
1° de tijdsbesteding van de
vrijwilliger;
2° de frequentie, de aard en
de omvang van de activiteiten;
3° de omgeving waarin de
activiteiten plaatsvinden;
4° de wijze van inspraak van
de vrijwilliger in de organisatie;
5° de beëindiging van het
contract als de afspraken niet worden nageleefd;
6° de opleiding en de
vorming, bedoeld in artikel 6, eerste lid, 2°;
7° de aansprakelijkheid van
en voor de vrijwilliger en de verzekering, bedoeld in artikel 9°;
8° de onkostenvergoeding,
bedoeld in artikel 10;
9° de organisatie van
regelmatige ontmoetingen tussen de vrijwilligers;
10° de beschikbaarheid van
de organisatie voor de vrijwilligers;
11° de bemiddeling bij
spanningen of conflicten die verband houden met de uitvoering van de
activiteiten;
12° het onderschrijven door
de vrijwilliger van de doelstellingen van de organisatie;
13° de eerbiediging door de
vrijwilliger van de filosofische, politieke en religieuze overtuiging van de
hulpvrager.
Art. 8.
De vrijwilligersorganisatie
overlegt regelmatig met personen die beroepsmatig werkzaam zijn binnen hetzelfde
werkveld als de vrijwilligers, of neemt deel aan zulk overleg.
Zij ziet erop toe dat de vrijwilligers inspraak krijgen in de concrete situatie waar ze zijn ingeschakeld, en dat de daartoe geschikte structuren voorhanden zijn.
Art. 9.
De vrijwilligersorganisatie
gaat een verzekering aan voor:
1° de burgerlijke
aansprakelijkheid van de organisatie;
2° de burgerlijke
aansprakelijkheid van elke vrijwilliger voor schade, toegebracht aan de
organisatie, aan de hulpvrager, aan andere vrijwilligers of aan derden tijdens
de uitvoering van de activiteiten of op de weg naar en van de activiteiten;
3° de lichamelijke en materiële
schade, geleden door vrijwilligers bij ongevallen tijdens de uitvoering van de
activiteiten of op de weg naar en van de activiteiten.
De regering stelt de nadere
regels betreffende de verzekering vast.
Art. 10.
De vrijwilligers kunnen
alleen van de vrijwilligersorganisatie een onkostenvergoeding krijgen en dan nog
uitsluitend op basis van door hen overgelegde onkostenstaten en in verhouding
tot de uitgevoerde activiteiten. Zij
kan geenszins de vorm aannemen van een vergoeding voor geleverde prestaties of
van een bezoldiging.
De in het eerste lid bedoelde
onkostenvergoeding kan verschuldigd zijn door de hulpvrager, die daarvan, voor
iedere prestatie, in kennis wordt gesteld.
Art. 11.
De regering verleent enkel een erkenning aan vrijwilligersorganisaties die een werking gedurende ten minste één jaar aantonen.
Art. 12.
§ 1. De regering bepaalt de
wijze waarop de erkenning wordt verleend, alsook de wijze waarop ze wordt
ingetrokken, als blijkt dat de vrijwilligersorganisatie niet meer voldoet aan de
voorwaarde, voorzien in artikel 3 of gesteld in of krachtens deze afdeling.
§ 2. De aanvraag tot
erkenning dient in elk geval schriftelijk te gebeuren en dient minstens volgende
elementen te omvatten:
1° de statuten van de
organisatie of het besluit tot inrichten van het initiatief;
2° een lijst van de leden
van de raad van beheer van de organisatie of de lijst van de verantwoordelijken
voor het initiatief;
3° het huishoudelijk
reglement van de organisatie of de reglementaire bepalingen in verband met het
initiatief waarin de criteria voor de recrutering of de uitsluiting van
vrijwilligers omschreven zijn;
4° een activiteitenverslag
over de werking gedurende een periode van een jaar voorafgaand aan de datum van
aanvraag tot erkenning.
Afdeling
2: Subsidiëring van vrijwilligersorganisaties
Art. 13.
§ 1. Binnen de perken van de
begrotingskredieten kunnen overeenkomstig afdeling 1 erkende
vrijwilligersorganisaties een subsidie krijgen in het kader van een tussen hen
en de regering gesloten overeenkomst.
Deze overeenkomst vermeldt:
1° de activiteiten die de
vrijwilligersorganisatie zal ontplooien, waaronder eventueel activiteiten,
gericht op de steun en de promotie van nieuwe initiatieven van experimentele
aard;
2° de duur van de
overeenkomst;
3° het aantal vrijwilligers
waarop binnen het kader van de overeenkomst een beroep kan worden gedaan, en
eventueel de formatie van het ondersteuningspersoneel;
4° de noodzakelijke
voorwaarden om de continuïteit van de in 1° bedoelde activiteit te verzekeren;
5° het bedrag en de wijze
van uitbetaling van de verleende subsidie;
6° de andere
financieringsmiddelen waarover de organisatie beschikt voor de ontplooiing van
de in 1° bedoelde activiteiten;
7° de wijze waarop wordt
bewezen dat de verleende subsidie voor haar doel werd aangewend;
8° de wijze van rapportering
over de ontplooide activiteiten.
§ 2. De regering kan nadere regels bepalen met betrekking tot de elementen van de overeenkomst, bedoeld in § 1.
Art. 14.
De krachtens artikel 13, §
1, toegekende subsidie wordt door de vrijwilligersorganisatie bij voorrang
aangewend om de werkingskosten van de organisatie te dekken en de premie te
betalen voor de verzekering, bedoeld in artikel 9.
De subsidie wordt in geen
geval toegekend indien voor de in artikel 13, § 1, tweede lid, 1°, bedoelde
activiteiten reeds subsidies worden verleend met toepassing van enige andere
wettelijke, decretale of verordenende bepaling.
HOOFDSTUK
III: INGEBOUWD VRIJWILLIGERSWERK
Art. 15.
Het ingebouwde
vrijwilligerswerk kan binnen de perken van de begrotingskredieten en op de door
de regering bepaalde wijze worden gesubsidieerd in het kader van de
subsidienormen betreffende de voorzieningen waarin het werk wordt uitgevoerd.
Ten aanzien van de
vrijwilligers in het ingebouwde vrijwilligerswerk worden afspraken gemaakt
omtrent de aangelegenheden, vermeld in artikel 7 van dit decreet.
Er wordt in elk geval een
verzekering aangegaan overeenkomstig artikel 9 van dit decreet.
Art. 16.
Ambtenaren van het Ministerie
van de Vlaamse Gemeenschap, daartoe aangewezen door de regering, zullen toezicht
houden op de naleving van de erkenningsvoorwaarden en op de aanwending van de
subsidies.
HOOFDSTUK
V: OPHEFFINGS- EN SLOTBEPALINGEN
Art. 17.
Artikel 16 van het decreet van 24 juli 1991 betreffende het algemeen welzijnswerk wordt opgeheven.
Art. 18.
De regering bepaalt de datum waarop dit decreet in werking treedt.