DECREET van 23 MAART 1994
betreffende het georganiseerd vrijwilligerswerk in de welzijns- en gezondheidssector
(B.S. 19.V.1994

Inhoud

HOOFDSTUK I: ALGEMENE BEPALINGEN...... 1

HOOFDSTUK II: AUTONOOM VRIJWILLIGERSWERK......... 2

Afdeling 1: Erkenning van vrijwilligersorganisaties.. 2

Afdeling 2: Subsidiëring van vrijwilligersorganisaties.. 4

HOOFDSTUK III: INGEBOUWD VRIJWILLIGERSWERK......... 5

HOOFDSTUK IV: TOEZICHT............ 6

HOOFDSTUK V: OPHEFFINGS- EN SLOTBEPALINGEN............ 7

HOOFDSTUK I: ALGEMENE BEPALINGEN

Art. 1.

Dit decreet regelt een aangelegenheid als bedoeld in de artikelen 127 tot 129 van de Grondwet.

Art. 2

Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder:

1° vrijwilligerswerk: activiteiten, behalve bestuursfuncties, die zich onderscheiden van en/of complementair zijn aan activiteiten die gewoonlijk door professionelen worden verricht en die in een gestructureerd verband, niet verplicht en onbezoldigd worden uitgevoerd door natuurlijke personen die zich inzetten voor het welzijn en de gezondheid van individuen of groepen;

2° vrijwilliger: een natuurlijke persoon die een activiteit als bedoeld in 1°, uitoefent of zich ertoe verbindt die uit te oefenen;

3° autonoom vrijwilligerswerk: vrijwilligerswerk dat wordt uitgeoefend in het kader van een gestructureerd verband dat zijn doelstelling uitsluitend of hoofdzakelijk met behulp van vrijwilligers nastreeft;

4° ingebouwd vrijwilligerswerk: vrijwilligerswerk dat wordt georganiseerd en uitgevoerd binnen het kader van een voorziening die haar doelstelling hoofdzakelijk met beroepskrachten nastreeft;

5° vrijwilligersorganisatie: een vereniging die autonoom vrijwilligerswerk organiseert;

6° de regering: de Vlaamse regering.

Art. 3.

Het werk als vrijwilliger bedoeld in het kader van dit decreet, is onverenigbaar met een gelijkaardige activiteit in professioneel verband in dezelfde werksituatie.

 HOOFDSTUK II: AUTONOOM VRIJWILLIGERSWERK

Afdeling 1: Erkenning van vrijwilligersorganisaties

Art. 4.

Vrijwilligersorganisaties die actief zijn op het domein van de welzijns- en gezondheidssector zoals bedoeld in artikel 5, § 1 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en die voldoen aan de in deze afdeling bepaalde voorwaarden, worden door de regering erkend.

Art. 5.

De vrijwilligersorganisatie is opgericht, hetzij in de vorm van een rechtspersoon die geen winst nastreeft, hetzij als een specifiek initiatief van een ondergeschikt bestuur.  De organisatie van het vrijwilligerswerk dient haar enige of hoofdzakelijke doelstelling te zijn.

Art. 6.

De vrijwilligersorganisatie zorgt, overeenkomstig de wijze door de regering bepaald, voor:

1° de recrutering en het onthaal van vrijwilligers;

2° de opleiding en de vorming van vrijwilligers.

Voor de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, en voor de administratieve ondersteuning van het vrijwilligerswerk kan de organisatie een beroep doen op bezoldigd personeel.

Art. 7.

Voor de vrijwilliger met zijn actieve inzet begint, wordt er een afsprakennota opgesteld, die de waarde heeft van een herenakkoord.  De afsprakennota wordt door de vrijwilligersorganisatie en de vrijwilliger ondertekend.  De vrijwilliger krijgt er één exemplaar van.

De afsprakennota vermeldt minstens:

1° de tijdsbesteding van de vrijwilliger;

2° de frequentie, de aard en de omvang van de activiteiten;

3° de omgeving waarin de activiteiten plaatsvinden;

4° de wijze van inspraak van de vrijwilliger in de organisatie;

5° de beëindiging van het contract als de afspraken niet worden nageleefd;

6° de opleiding en de vorming, bedoeld in artikel 6, eerste lid, 2°;

7° de aansprakelijkheid van en voor de vrijwilliger en de verzekering, bedoeld in artikel 9°;

8° de onkostenvergoeding, bedoeld in artikel 10;

9° de organisatie van regelmatige ontmoetingen tussen de vrijwilligers;

10° de beschikbaarheid van de organisatie voor de vrijwilligers;

11° de bemiddeling bij spanningen of conflicten die verband houden met de uitvoering van de activiteiten;

12° het onderschrijven door de vrijwilliger van de doelstellingen van de organisatie;

13° de eerbiediging door de vrijwilliger van de filosofische, politieke en religieuze overtuiging van de hulpvrager.

Art. 8.

De vrijwilligersorganisatie overlegt regelmatig met personen die beroepsmatig werkzaam zijn binnen hetzelfde werkveld als de vrijwilligers, of neemt deel aan zulk overleg.

Zij ziet erop toe dat de vrijwilligers inspraak krijgen in de concrete situatie waar ze zijn ingeschakeld, en dat de daartoe geschikte structuren voorhanden zijn.

Art. 9.

De vrijwilligersorganisatie gaat een verzekering aan voor:

1° de burgerlijke aansprakelijkheid van de organisatie;

2° de burgerlijke aansprakelijkheid van elke vrijwilliger voor schade, toegebracht aan de organisatie, aan de hulpvrager, aan andere vrijwilligers of aan derden tijdens de uitvoering van de activiteiten of op de weg naar en van de activiteiten;

3° de lichamelijke en materiële schade, geleden door vrijwilligers bij ongevallen tijdens de uitvoering van de activiteiten of op de weg naar en van de activiteiten.

De regering stelt de nadere regels betreffende de verzekering vast.

Art. 10.

De vrijwilligers kunnen alleen van de vrijwilligersorganisatie een onkostenvergoeding krijgen en dan nog uitsluitend op basis van door hen overgelegde onkostenstaten en in verhouding tot de uitgevoerde activiteiten.  Zij kan geenszins de vorm aannemen van een vergoeding voor geleverde prestaties of van een bezoldiging.

De in het eerste lid bedoelde onkostenvergoeding kan verschuldigd zijn door de hulpvrager, die daarvan, voor iedere prestatie, in kennis wordt gesteld.

Art. 11.

De regering verleent enkel een erkenning aan vrijwilligersorganisaties die een werking gedurende ten minste één jaar aantonen.

Art. 12.

§ 1. De regering bepaalt de wijze waarop de erkenning wordt verleend, alsook de wijze waarop ze wordt ingetrokken, als blijkt dat de vrijwilligersorganisatie niet meer voldoet aan de voorwaarde, voorzien in artikel 3 of gesteld in of krachtens deze afdeling.

§ 2. De aanvraag tot erkenning dient in elk geval schriftelijk te gebeuren en dient minstens volgende elementen te omvatten:

1° de statuten van de organisatie of het besluit tot inrichten van het initiatief;

2° een lijst van de leden van de raad van beheer van de organisatie of de lijst van de verantwoordelijken voor het initiatief;

3° het huishoudelijk reglement van de organisatie of de reglementaire bepalingen in verband met het initiatief waarin de criteria voor de recrutering of de uitsluiting van vrijwilligers omschreven zijn;

4° een activiteitenverslag over de werking gedurende een periode van een jaar voorafgaand aan de datum van aanvraag tot erkenning.

 Afdeling 2: Subsidiëring van vrijwilligersorganisaties

Art. 13.

§ 1. Binnen de perken van de begrotingskredieten kunnen overeenkomstig afdeling 1 erkende vrijwilligersorganisaties een subsidie krijgen in het kader van een tussen hen en de regering gesloten overeenkomst.

Deze overeenkomst vermeldt:

1° de activiteiten die de vrijwilligersorganisatie zal ontplooien, waaronder eventueel activiteiten, gericht op de steun en de promotie van nieuwe initiatieven van experimentele aard;

2° de duur van de overeenkomst;

3° het aantal vrijwilligers waarop binnen het kader van de overeenkomst een beroep kan worden gedaan, en eventueel de formatie van het ondersteuningspersoneel;

4° de noodzakelijke voorwaarden om de continuïteit van de in 1° bedoelde activiteit te verzekeren;

5° het bedrag en de wijze van uitbetaling van de verleende subsidie;

6° de andere financieringsmiddelen waarover de organisatie beschikt voor de ontplooiing van de in 1° bedoelde activiteiten;

7° de wijze waarop wordt bewezen dat de verleende subsidie voor haar doel werd aangewend;

8° de wijze van rapportering over de ontplooide activiteiten.

§ 2. De regering kan nadere regels bepalen met betrekking tot de elementen van de overeenkomst, bedoeld in § 1.

Art. 14.

De krachtens artikel 13, § 1, toegekende subsidie wordt door de vrijwilligersorganisatie bij voorrang aangewend om de werkingskosten van de organisatie te dekken en de premie te betalen voor de verzekering, bedoeld in artikel 9.

De subsidie wordt in geen geval toegekend indien voor de in artikel 13, § 1, tweede lid, 1°, bedoelde activiteiten reeds subsidies worden verleend met toepassing van enige andere wettelijke, decretale of verordenende bepaling.

 HOOFDSTUK III: INGEBOUWD VRIJWILLIGERSWERK

Art. 15.

Het ingebouwde vrijwilligerswerk kan binnen de perken van de begrotingskredieten en op de door de regering bepaalde wijze worden gesubsidieerd in het kader van de subsidienormen betreffende de voorzieningen waarin het werk wordt uitgevoerd.

Ten aanzien van de vrijwilligers in het ingebouwde vrijwilligerswerk worden afspraken gemaakt omtrent de aangelegenheden, vermeld in artikel 7 van dit decreet.

Er wordt in elk geval een verzekering aangegaan overeenkomstig artikel 9 van dit decreet.

 HOOFDSTUK IV: TOEZICHT

Art. 16.

Ambtenaren van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, daartoe aangewezen door de regering, zullen toezicht houden op de naleving van de erkenningsvoorwaarden en op de aanwending van de subsidies.

 HOOFDSTUK V: OPHEFFINGS- EN SLOTBEPALINGEN

Art. 17.

Artikel 16 van het decreet van 24 juli 1991 betreffende het algemeen welzijnswerk wordt opgeheven.

Art. 18.

De regering bepaalt de datum waarop dit decreet in werking treedt.