Fashionista Wivina-Door Pascale Baelden | |||||||||||||||||
|
Weekend Knack 11 maart 2003 "We hoeven niet meer
naar buitenlandse ontwerpers te grijpen, we hebben ze zelf in huis. Dat
mode van bij ons zich moeilijk laat dragen, is een flauw excuus",
aldus politica Wivina Demeester. Als voorzitster van het Flanders
Fashion Institute voegde ze de daad bij het woord en ruilde haar brave
bloementailleurs voor iets gedurfder creaties van eigen bodem. Nu is ze
klaar voor het echte werk.
De concurrentie en het hectische tijdschema zijn moordend. Elke show begint in de regel met een uur vertraging, zeker aan het eind van de dag. Dat betekent dus pas tegen elven weer buiten. Toch sijpelen de eerste belangstellenden binnen. Een jonge Belgische ontwerper trekt per definitie een avant-gardepubliek aan en dat vertaalt zich meteen ook in bestudeerde outfits. Jonge jongens met te veel eyeliner om de ogen, een bestudeerde mix van punk en de garçonnelook à la Gaultier. Daarnaast een meisje met heimwee naar de heroïnelook van Corinne Day.
Enkele maanden later ontmoet
ik haar in de beslotenheid van haar villa in de Zoerselse bossen. Ver
weg van de glamour en glitter en de drukte, maar de modewereld blijft
dichtbij. U bent al een jaar voorzitter
van het Flanders Fashion Institute. Wat betekent de functie voor u? Wivina Demeester: Ze
hebben me op een bepaald moment aangesproken omdat Marc Francken,
de voorzitter van het eerste uur en tevens de man achter Strategisch
Plan Antwerpen, de fakkel wou doorgeven. Zes jaar geleden, in de
beginperiode van het FFI, hadden ze al contact opgenomen met mij,
toen ik nog minister van Financiën was in de Vlaamse regering. De vraag
ging toen over subsidies. Nadien ben ik het project van ver blijven
volgen. Ik zag het evolueren en groeien. Tot ze me het voorzitterschap
aanboden. "Zijn jullie daar wel
zeker van?" vroeg ik, want als ik ergens aan begin, wil ik er ook
echt mijn tanden in zetten. Maar ze bleken overtuigd van hun keuze. Ik
ben toen bij wijze van spreken aan het studeren geslagen. In eerste
instantie door me te verdiepen in de doelstellingen van de oprichters
van het project. Want ere aan wie ere toekomt: het zijn mensen als Linda
Loppa, Dirk Van den Eynde, Geert Bruloot, Gerdi Esch en Patrick
Demuynck die de Modenatie bedacht hebben. Met Flanders
Fashion Institute wilden zij het concept internationaal op de kaart
brengen. Ligt de nadruk op Flanders?
Komt het FFI alleen op voor Vlaamse mode, of gaat het ook een beetje om
Belgische mode? Antwerpen fungeert als
uitvalsbasis, maar kijk naar de nationaliteiten die hier rondlopen. Op
de Academie studeren Duitsers, Fransen, Aziaten. Bovendien financiert de
Vlaamse Gemeenschap het FFI en heeft het hele concept toch zijn roots in
Textiel Vlaanderen. De Kledingfederatie is een van de
partners in de Modenatie, ze heeft mee betaald aan het gebouw. Ze
participeert niet rechtstreeks in FFI, maar steunt het project. Is dat FFI-voorzitterschap
een fulltime job? Neen, het is
vrijwilligerswerk, maar dat eist wel gemiddeld twee dagen per week op.
Ik had niet gedacht dat het zoveel zou zijn. Ik moest alleen maar de
raad van beheer voorzitten, vier keer per jaar. Uiteindelijk is mijn
betrokkenheid veel groter geworden, maar het boeit me en op die manier
draag ik toch ook iets bij aan de gemeenschap. Bovendien heeft die
ervaring me ook enorm verrijkt: er is een nieuwe wereld opengegaan.
Ik wou de modewereld beter
begrijpen. Om op die manier mee te denken, ideeën te spuien. Men
vertelde me wel hoe ontwerpers groeien, hoe moeilijk ze het soms hebben,
hun ups en de downs. Maar ik wou dat met eigen ogen zien. Niet door alle
defilés af te lopen, maar toch eens de sfeer te snuiven. Bovendien heb
ik ook diverse showrooms bezocht en geconstateerd dat wat op de catwalk
getoond wordt vaak verschilt van wat in de winkels terechtkomt. In de meeste gevallen zijn de
collecties minder extreem, draagbaarder. Zo is het me tijdens mijn
verblijf in Parijs ook duidelijk geworden dat er een groot verschil
bestaat tussen Dries Van Noten of Ann Demeulemeester, waar
alles zeer professioneel verloopt, en de vele anderen, zoal bijvoorbeeld
Anna Heylen. Wat heeft u tijdens de
modeweek nog meer gefrappeerd? Natuurlijk verraste dat
speciale sfeertje me wel een beetje. En ook de manier waarop alles
verloopt! Met het FFI vertrokken we naar Parijs zonder één uitnodiging
op zak, maar iedereen stelde me gerust, dat probleem zou ter plaatse wel
opgelost raken. Helaas, voor het eerste defilé, nota bene dat van Martin
Margiela, hadden we geen kaart. Uiteindelijk zijn we via via
binnengeraakt. Aan het einde van de week had
ik het systeem door en nam ik zelf initiatief. Zo wou ik absoluut naar
de show van Hussein Chalayan, de enige niet-Belg die ik wou zien
en dat is me ook gelukt. Zonder kaart. Maar na enkele dagen keek ik er
toch naar uit om terug naar huis te keren. Volgend modeseizoen hoef ik
niet zo nodig opnieuw mee te gaan. Misschien over twee jaar nog eens
voor één dag. Fashionista's hebben vaak
streken, vooral als ze een defilé van een groot ontwerper bijwonen. Had
u geen moeite van zoveel airs en het m'as-tu vu'-gedoe? Ik mag dat misschien niet
hardop zeggen, maar net als in de mode lopen er ook ego's rond in de
politiek. Ik heb daarmee leren te leven. Hoe zou u de Belgische mode
omschrijven? Belgische ontwerpers durven,
zijn zeer creatief, verrassen telkens weer en blijven ook zeer
verschillend. Als je de defilés ziet, vraag je je soms wel af wie dat
ooit kan dragen, maar zodra je langs de winkels loopt, blijkt er veel
draagbaar. Veel hangt af van de manier van presenteren. Bovendien zijn
er die zeggen dat mode geen mode meer is zodra ze draagbaar wordt. Wat vindt u zelf van die
stelling? Een show mag frapperen. Neem
nu het laatste defilé van Ann Demeulemeester. De show maakte zeer veel
indruk op me, maar de kleding leek echt niets voor mij. Tot ik de
showroom bezocht en in de collectie wel stukken ontdekte die ik kon
dragen. Bij AF Vandevorst had ik dat gevoel nog meer. Een defilé
met zeer gedurfde ontwerpen, maar uiteindelijk toch heel charmant en
draagbaar. Ligt daar geen belangrijke
taak voor het FFI? Een brug bouwen tussen de modewereld en de publieke
opinie in Vlaanderen?
Een kleine anekdote: met mijn
man bezocht ik Louis (een ontwerpersboetiek in Antwerpen).
Ik wou hem ook eens laten proeven van de modewereld. Welnu, hij is
winkel buitengekomen met een overjas van Raf Simons. Nu heeft Raf
Simons niet de reputatie gemakkelijk' te zijn. Mijn man is zestig jaar,
maar die jas zit hem schitterend. En toch is het niet zomaar een jas,
kenners zien dat het een Raf Simons is. Om maar te zeggen dat het niet
allemaal zo moeilijk is. Je groeit daar ook in mee. Onlangs vroeg iemand
me welke ontwerpers ik vroeger kocht. Ik moest zeer goed nadenken, want
vroeger kocht ik toch vooral gewone confectie, met af en toe eens een
Franse naam, zoals Georges Rech. Nu hoeft dat niet meer. Akkoord, in het begin is het
wel even wennen. Neem nu dat jasje van Jurgi Persoons, waarvan de
mouwen niet zijn omgezoomd. Op het eerste gezicht wellicht vreemd, maar
je moet het geheel zien, de kwaliteit van de stof. Zelfs mijn moeder
heeft geen problemen met mijn scheef' jasje van Comme des Garçons.
In het verleden was ze regentes snit en naad en tot vijftien jaar
gelden maakte nog mijn ensembles. Nu is ze 88, maar ze heeft nog altijd
oog voor een mooi kledingstuk. "Je draagt tegenwoordig veel
zwart", zegt ze dan, "maar dat jasje past je goed." Veel hangt af van de manier
van combineren en de persoon die het draagt. Met mijn scheef jasje ben
ik ook al naar het parlement getrokken. Ik heb daar nooit opmerkingen
over gehad. Alleen mijn bokkenpootlaarsjes van Martin Margiela
lokken wel eens reacties uit. "Is dat wel gemakkelijk?" vragen
collega's bijvoorbeeld. Natuurlijk! Bovendien vind ik ze ook heel mooi.
Ze zijn ook opgenomen in de openingstentoonstelling van het MoMu.
Het bewijst dat Belgische mode al haar eigen klassiekers heeft
voortgebracht. Nu, ik ken er niet veel van, maar volgens mij toont het
aan dat klassiekers ook mogelijk zijn binnen de avant-garde, of beter
gezegd het gedurfde (Wivina wikt en weegt haar woorden). U hebt wel een zeer diepe
duik in het modebad genomen en als het ware een heuse metamorfose
ondergaan. Och, ik probeer iets meer te
durven, omdat ik geloof dat de Antwerpse mode zowel economische,
culturele als toeristische troeven heeft. En dat wil ik dan ook zelf
bewijzen. Vijftien jaar geleden droeg u
nog brave bloementailleurs. Toen maakte mijn moeder nog
alles voor mij. De laatste tien jaar droeg ik meer klassieke prêt-à-portermerken
zoals Xandres. Nu ga ik op zoek naar vernieuwing en die is er
voldoende bij Belgische ontwerpers. Natuurlijk loop je zo ook meer
risico op een miskoop. Mijn laatste miskoop? Een klassiek mantelpakje
dat ik bijna niet gedragen heb wegens te saai. Ja, misschien ben ik
inderdaad wel veranderd. In het verleden ging ik naar één boetiek om
me te laten' kleden voor een heel seizoen. In één jaar tijd ging ik
twee keer winkelen. Nu probeer ik dat toch elke maand te doen. En als ik
een winkel binnenga, stap ik gegarandeerd met iets buiten. En wat vindt uw man van uw
nieuwe look? Hij heeft me aangemoedigd.
Mijn eerste gewaagde aankoop moet zo'n zes jaar geleden zijn bij Stephan
Schneider. Wat later wou ik bij Dries Van Noten een rok met scheve
zomen kopen, maar ik twijfelde. Is dat wel iets voor mij?' vroeg ik hem.
Mijn man stelde me gerust. Nu constateert hij wel dat kledinguitgaven
zwaarder wegen op ons budget (lacht). Geen evidente keuze voor een
politica, de dress code in het parlement is ronduit conservatief: een
halfrond vol als grijze duiven. Het gaat er inderdaad veeleer
saai aan toe. In het begin van mijn politieke loopbaan, ongeveer 29 jaar
geleden, golden er nog heel wat ongeschreven wetten. Ik denk dat ik de
eerste vrouw was in het parlement die een broek droeg. Later kreeg ik
ook eens opmerkingen over mijn kimonojurk, een souvenir dat ik had
meegebracht van één of andere reis. "Dames in het parlement
dragen bij voorkeur mantelpakjes, en het liefst van een donkere,
onopvallende kleur", luidde het toen. Ik mag wel zeggen dat ik in
het parlement een voortrekkersrol heb gespeeld om de regels te
versoepelen. En nu lanceer ik de ontwerpers in de politiek. Verdedigt u enkel de belangen
van ontwerpers? Niet die van de Belgische confectie?
Mode mag zich niet beperken
tot de elite, maar men kan ook niet verwachten dat alle ontwerpers
kleding maken voor de grote massa. FFI heeft de opdracht om mode als
cultuurdrager te presenteren. Daarom moeten we de jonge ontwerpers
ondersteunen. Maar ook ontwerpers die al langer aan de weg timmeren,
hebben soms logistieke en financiële steun nodig. Als FFI willen we
daarenboven de kloof dichten tussen het modenetwerk en de economische
sector, door gezamenlijk projecten te ontwikkelen en specifieke
structuren op te zetten. Daarom wil ik me concentreren
op een productiefonds. Een fonds dat jonge ontwerpers met raad en daad
kan bijstaan bij de oprichting van hun modehuis en indien nodig ook borg
staat voor de kredieten die worden afgesloten. De bedragen die geïnvesteerd
moeten worden in één collectie en één defilé deden mij echt
verstomd staan. Astronomisch! Ontwerpers lopen grote
risico's omdat ze zwaar moeten investeren, alvorens te weten of het zal
aanslaan of niet. Een fonds kan hen daarin steunen. Ik heb het afgelopen
jaar veel gerekend en gecijferd, subsidies gezocht. Iemand moet met de
voeten op de grond blijven. In een volgende fase wil ik de grote
modehuizen bezoeken, Dries Van Noten, Ann Demeulemeester. Net zoals ik
Marc Gysemans heb bezocht om meer te weten over het productieproces,
en Xandres omdat dat ook Belgische mode is. Het label Mode dit is
Belgisch' is na de jaren tachtig stilletjes in de vergeethoek geraakt. Dat label was een initiatief
van Textiel Vlaanderen, Febeltex, de Gouden Spoel. Intussen zijn
we in een nieuwe fase beland. Vanuit het buitenland bestaat er veel
interesse voor onze ontwerpers. Misschien zijn Belgische
ontwerpers wel het minst bekend in eigen land. Onlangs liet u zich uit
over het gebrek aan interesse bij de openbare omroep. Inderdaad, tijdens de
modeweek in Parijs kwamen alleen de grote, buitenlandse namen bij ons in
het nieuws. Alleen De rode loper van TV1 bracht een klein
stukje over Dirk Bikkembergs en Ann Demeulemeester. Die laatste
kon haar verbazing over de plotselinge belangstelling haast niet
wegsteken. Maar intussen belagen
televisiehuizen de modejournalisten uit de geschreven pers met de meest
uiteenlopende vragen. Blijkbaar hebben ze zelf niemand in huis die zich
met mode bezighoudt. Mode wordt nu eenmaal snel afgedaan als iets
frivool, niet meer dan een fait divers, zeker geen vakgebied op zich.
Hebt u daar nu ook geen last van? Wekt het geen argwaan dat een serieuze
politica als u zich bezighoudt met zoiets triviaal als mode?
Gisteren nog nam ik een
aantal vrienden op modewandeling door Antwerpen. Er was een dame uit
Brussel in het gezelschap die van de ene verbazing in de andere viel.
Het kan toch niet dat in eigen land haast niemand zich ervan bewust is
dat Antwerpen wereldwijd bekend staat als modestad? Vooral nu de
Modenatie de stad steeds meer internationaal positioneert, een
verdienste die zeker Linda Loppa toekomt. Het is de verantwoordelijkheid
van de media om dat naar de burger te communiceren. Een stevige positie op de
thuismarkt is een basisvoorwaarde voor internationale expansie. Dat heb
ik bedrijfsleiders uit de meest diverse sectoren altijd horen zeggen. Op
dit moment hebben alleen de bekendste Belgische ontwerpers een substantiële
afzetmarkt. Met het productiefonds willen we ook de nieuwelingen
stimuleren. Welke criteria zult u daarbij
hanteren? Wie kan er een beroep doen op de financiële steun van het
Flanders Fashion Institute? Dat moet nog worden
vastgelegd. We gaan eerst eens luisteren bij diverse ontwerpers. De
eerste afspraak hadden we al met Dries Van Noten. Vast staat dat er
regels moeten komen, het kan niet à la tête du client. Zullen enkel de Vlaamse
afgestudeerden kunnen rekenen op steun? Het merendeel van de studenten
aan de academie zijn buitenlanders. In een eengemaakt Europa kun
je toch onmogelijk nog met quota werken. Ik heb met de academie
rechtstreeks niets te maken, maar mij lijkt het niveau van de studenten
en niet de nationaliteit prioritair. Ontwerpers die hier gevormd worden,
zullen altijd de naam van Antwerpen en België groot maken, ook als ze
hier niet blijven. Er zijn er ook altijd die terugkeren. Zoals Angelo
Figus, die een tijdje is teruggekeerd naar Sardinië en nu weer in
Antwerpen woont. Vraag is of we alleen de
oud-studenten van de academie moeten steunen. Want wat doe je dan met
een Olivier Theyskens die van het Brusselse La Cambre komt
of een Haider Ackermann die nooit zijn diploma gehaald heeft aan
de academie, maar wel geniaal blijkt te zijn. Het is hoog tijd dat we
daar antwoorden op vinden. Dit wordt het jaar van de waarheid. We moeten
echt doorstoten. Met de Modenatie en het FFI speelt België een
pioniersrol, ik ken geen soortgelijke initiatieven in het buitenland. Ze
mogen nu allemaal eens komen leren bij ons. Wat is wat? Pascale Baelden
|